Historie
Het Protestants Weeshuis kent een geschiedenis van ruim 400 jaar. In 1597 is het weeshuis van start gegaan. De kinderen werden verzorgd en kregen een opvoeding dat ze zich goede manieren zouden aanleren. Het leven in het weeshuis was doortrokken van godsdienst. Er zijn bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen geweest die in 1798 geleid hebben tot de oprichting van een Katholiek Weeshuis, aanvankelijk beide instellingen in hetzelfde pand. In het midden van de 19e eeuw gingen beide weeshuizen onafhankelijk van elkaar verder. Rond 1930 waren er in het Protestants Weeshuis geen wezen meer opgenomen. Vanaf die tijd worden kinderen zonder ouders of uit gebroken gezinnen financieel ondersteund.
Een maaltijd in een Amsterdams weeshuis. Jan Victors (1619 – 1676)
Het ontstaan van de Hervormde respectievelijk Evangelisch Lutherse Kerk in Bergen op Zoom
Voor de vroegste geschiedenis van Protestants kerkelijk leven moeten we teruggaan naar het jaar 1580. In dat jaar komt er in Bergen op Zoom een einde aan het Spaanse bewind. In 1586 wordt de Gertrudiskerk ingericht voor de Hervormde Gemeente. Dominee Baselius de jongere was de derde predikant van de Protestantse Kerk in Bergen op Zoom. Hij was hier in het ambt van 1587 tot 1603. Verder is er recent een brief van hem ontdekt, die hij in 1599 schreef aan zijn leerling Godefridus om hem te condoleren met het overlijden van diens moeder. Deze brief is in het bezit van het Weeshuis, zie diapresentatie.
Van Baselius is weinig bekend. Een portret is er niet. Wel is duidelijk dat hij in 1588 een boekje schreef over de belegering van de stad door de Spanjaarden. Toch was deze Baselius een man van naam. Veel meer dan een dominee in vestingstadje Bergen op Zoom. Hij behoorde destijds tot de elite van de Protestantse Kerk in Nederland, was onder meer bevriend met prins Maurits van Oranje. Baselius is de grondlegger van het Protestants Weeshuis.
In de vestingstad Bergen op Zoom waren in de 16e eeuw vele militairen gelegerd. Het garnizoen telde talrijke Duitse militairen, die het Evangelische Lutherse geloof aanhingen. Hieruit is in eerste instantie de Lutherse Gemeente ontstaan. De diensten werden gehouden in de St-Margrietenkapel, dat onderdeel was van het opgeheven Minnebroederklooster. In juli 1703 werd deze gebedsruimte officieel ter beschikking gesteld aan de Lutherse gemeente.
Het ontstaan van het weeshuis
Eind 16e eeuw had Bergen op Zoom een omvangrijk garnizoen. Die periode kenmerkte zich door oorlogen en belegeringen. Er waren veel verwaarloosde wezen, voor een groot deel afkomstig uit het garnizoen. Dit gegeven was de belangrijkste reden om in Bergen op Zoom een weeshuis op te richten. De protestanten namen hiertoe het initiatief. In mei 1591 schreef predikant Jacob Baselius aan de Magistraat het volgende: er is een grote menigte jongens en kinderen die bij de huisarmen onderhouden worden, wezen die bij verschillende personen zo goedkoop mogelijk uitbesteed zijn. Er wordt maar een slap toezicht op ze gehouden, zodat ze ‘quade manieren’ leren. Het zou wenselijk zijn voor deze wezen een weeshuis op te richten zodat deze kinderen goede manieren leren en godsdienstig opgevoed worden. De initiatiefnemers kregen door de toestemming van prins Maurits uiteindelijk het Cellebroedersklooster toegewezen. Het duurde nog 6 jaar eer de wezen dit klooster daadwerkelijk konden betrekken. Op 24 december 1597 werden de eerste wezen in het wat opgeknapte Cellebroedersklooster ondergebracht.
Opvoeding en onderwijs
Het leven in het weeshuis was geheel doortrokken van godsdienst. Belangrijk was de kerkgang, de catechisatie, het bidden voor en na de maaltijd en voor het slapengaan. De leiding van het weeshuis stond met het beoefenen van de religie de opvoeding tot goed burgerschap voor ogen.
In het weeshuis werd ook onderwijs gegeven. Er was een eigen weeshuisschool, waar in de beginjaren ook andere kinderen onderwijs hebben gekregen. De kinderen kregen onderwijs in godsdienst, lezen, schrijven en rekenen, terwijl de meisjes ook naaien en breien leerden. Wanneer de jongens 12 of 13 jaar waren, leerden ze allerlei ambachten, zoals timmeren, schilderen, metselen en schoonmaken. Kinderen gingen in die tijd op jonge leeftijd al aan het werk. Weeskinderen waren in vergelijking met andere kinderen vaak beter af, omdat ze onderwijs hebben genoten en allerlei basisvaardigheden hebben geleerd.
Het weeshuis had een reglement dat regelmatig bijgesteld werd. Het eerste reglement dateert al van 28 februari 1598. Door het reglement was nagenoeg het hele leven in het weeshuis bepaald, of het nu ging om regels bij het eten, naar de kerk, of naar bed gaan. Het reglement bood het kader waardoor men alles onder controle kon houden. Het vormde het criterium voor alle gedrag.
Jong volwassenen en werken
De sfeer moet in de weeshuizen niet altijd prettig geweest zijn. En dat gold ook voor het Bergse weeshuis. Er was sprake van zeer veel controle en straffen. Lijfstraffen waren in de eerste periode de gewoonste zaak van de wereld. In de loop van de tijd vooral onder invloed van de Verlichting, veranderden de lijfstraffen in de richting van sociaal isolement. Tot de zwaarste straffen behoorde de verwijdering uit het weeshuis, in de meeste gevallen zonder uitzet. Deze straf was vaak des te erger omdat veel kinderen in weeshuizen het beter hadden dan hun leeftijdsgenoten in de samenleving. Er werden ook wel straffen uitgedeeld vanwege amoureuze activiteiten. Het was in principe verboden dat jongens en meisjes met elkaar omgingen. Er is een voorbeeld dat een stel gestraft werd, wat werd opgeheven toen ze 2 weken later met elkaar trouwden.
Oudere wezen waren er die toezicht hielden op de jongeren. De kinderen zaten min of meer opgesloten in het huis. Ze kwamen er slechts zelden uit: de jongens pas als ze aan het werk gingen, de meisjes als ze gingen dienen in het huishouden. En dan nog bleven ze onder controle. De binnenvader onderhield contact met de bazen, de dames regentessen met de dames waar de meisjes dienden. Het geld dat zij verdienden kwam ten goede aan het weeshuis.
Toen de werkgelegenheid in Bergen op Zoom minder werd, gingen de jongens wel naar Leiden om in de lakenindustrie te werken. Er zijn ook voorbeelden van jongens die op de grote vaart naar Oost- en West Indië voeren. Wanneer ze weer terugkwamen – dat geluk had niet iedereen – werden ze niet meer opgenomen in het weeshuis; ze hadden teveel meegemaakt en dat kon een slechte invloed op de weeskinderen hebben.
Het bestuur van het weeshuis
De supervisie over het weeshuis lag in handen van het stadsbestuur, omdat de zorg voor de wezen gezien werd als een stedelijke aangelegenheid. Het stadsbestuur benoemde regenten, rentmeesters, binnenvaders en -moeders. Bovendien sprong de stad herhaalde malen bij wanneer het weeshuis diep in de schulden zat.
Het bestuur werd gevormd door de regenten of de buitenvaders. Tot hun taak behoorde het toezicht op de gang van zaken in het weeshuis, het mede-aanstellen van het personeel en het vinden van bekwame werkbazen voor de jongens. De regentessen, bij voorkeur de echtgenoten van de regenten, stonden de binnenmoeder bij met raad en daad aangaande de huishouding en zorgden dat de meisjes een dienstbetrekking kregen. De rentmeester zorgde voor het innen van de renten en het innen van inkomsten uit andere bronnen. De jaarrekening werd door hem opgesteld en aan de regenten en het stadsbestuur overlegd.
De dagelijkse leiding van het weeshuis berustte bij de binnenvader en -moeder. Er waren diverse instructies voor hen. Deze instructies geven een goede kijk op de zware taak die deze mensen in het algemeen te vervullen hadden. Als belangrijkste taak werd aangegeven het opleiden van de wezen tot brave en nuttige burgers in de maatschappij. Dit zouden ze kunnen bereiken door vermaningen, door eigen voorbeeld van netheid, zindelijkheid, bezadigdheid in woord en gedrag. Zij moesten een voorbeeld zijn van arbeidzaamheid en matigheid. En dat alles in een geest van liefde.
Aantal wezen
Het is niet bekend hoeveel wezen er in de 17e eeuw in het weeshuis waren. Er moeten wel gegevens van zijn, want het reglement gaf aan dat alle personalia van elk weeskind in een register moest worden opgenomen. Dit register is niet bewaard gebleven. Aan de hand van de uitgaven voor voedsel verbleven 58 kinderen in de beginjaren van 1600 in het weeshuis en later daalde dit aantal naar 37. In het archief is wel een register waarin vanaf 1857 de gegevens van de kinderen vermeld staan: achter- en voornaam, geboortedatum, wanneer ingetrokken in het weeshuis en wanneer vertrokken. In vergelijking met andere weeshuizen kan men stellen dat het Bergs Protestantse Weeshuis tot de kleine weeshuizen behoorde. Vanaf het einde van de 19e eeuw daalde het aantal wezen. Rond 1920 waren er 6 wezen, in 1929 waren er nog slechts 2. Aan het eind van dat jaar waren er geen wezen meer. In 1930 kwam er nog een weeskind voor een korte periode.
Soldatenwezen
In de 18e eeuw was een groot aantal wezen afkomstig van militairen. De stadsbevolking telde tussen de 7 en 8000 inwoners. Na de val van Bergen op Zoom 1747, waarbij een groot deel van de stad verwoest werd, daalde het aantal naar 6000 en in 1780 waren er nog geen 5000 inwoners. Het aantal soldaten varieerde naar gelang de oorlogssituatie. In 1740 waren er 2600 soldaten, terwijl in 1747 er zelfs een leger was van 36.000 man. Soldaten sloten zich regelmatig aan bij andere bataljons en lieten dan hun vrouw en kinderen achter. Dat veroorzaakte een toename van het aantal kinderen in het weeshuis. De leiding wilde geen kinderen van soldaten opnemen die elders gesneuveld waren. De Raad van State bood financiële steun om toch deze kinderen op te kunnen nemen. Het bestuur heeft deze toename toch kunnen beperken om overbevolking in het weeshuis te voorkomen.
Verzorging en hygiëne
In het algemeen beslisten vader en moeder wat er werd gegeten en daarbij moesten ze rekening houden met de seizoenprijzen. Volgens het reglement hielden de regenten ook toezicht op de maaltijden. Ze kwamen nu en dan onverwachts tijdens de maaltijden kijken of alles naar behoren geschiedde. Er waren tenminste drie maaltijden per dag. Het ontbijt bestond uit brood met boter of kaas (zuivel op zuivel is voer voor de duivel!). De middagmaaltijd bestond vaak uit granen en peulvruchten of stoofschotels van groente en rundvet in bouillon. In het algemeen was sprake van erwten en bonen. Bij de avondmaaltijd ging het meestal om melkkost en brood, aangevuld met gort en brij. Vaak werd er om 8 uur nog een boterham gegeten. Meestal dronken de wezen karnemelk. Van de melk werd een deel door kinderen gedronken, van het andere deel maakte men boter en karnemelk. Aan tafel bedienden ‘twee der handigste kinderen’, maar de binnenmoeder verdeelde echter de porties voor elk kind, ‘waarbij niemand mag worden voorgetrokken’.
Koning Lodewijk Napoleon bezocht in 1809 Bergen op Zoom en ook het weeshuis. Hij was niet erg tevreden, in het bijzonder was het eten voor de wezen niet naar zijn zin. Hij beloofde aan de stad een jaarlijkse toelage van f 1000,- speciaal ter verbetering van het eten voor de wezen. De burgemeester kreeg opdracht om hierop nauwkeurig toe te zien. Deze toelagen zijn inderdaad verstrekt.
In de eerste periode stonden de hygiëne en medische verzorging op een laag pitje. Er was een chirurgijn en later een doctor medicinae aan het weeshuis verbonden. Er heersten allerlei besmettelijke ziekten zoals pokken, mazelen, tuberculose en schurft. Met hygiëne werd een begin gemaakt vanaf 2e helft 18e eeuw. De slaapzalen waar de kinderen dicht op elkaar sliepen, waren een voedingsbodem voor ongedierte. Het linnengoed werd maandelijks of om de 6 weken verschoond. Pas vanaf einde 19e eeuw was er sprake van afdoende hygiënische maatregelen.
Ontwikkelingen omtrent het Protestants Weeshuis
Armkinderhuis
Niet alle verarmde en zwervende kinderen konden in het weeshuis worden opgenomen. In 1622 deden de predikanten het verzoek aan de Magistraat om een Armkinderhuis te mogen stichten, waaraan werd voldaan. De Magistraat bestemde het Cellezustersklooster als onderkomen voor deze kinderen. De financiële positie van dit huis was vanaf het begin ongunstig en werd verergerd door belegering van de stad en het rondwaren van de pest. In 1666 werd besloten om het huis te sluiten.
Er bleef behoefte bestaan aan een tehuis voor verwaarloosde kinderen. In 1683 werd het tweede Armkinderhuis in gebruik genomen. Het Cellezustersklooster had inmiddels een andere bestemming gekregen. Het tehuis werd ondergebracht in een deel van het oude Margrietenklooster in de huidige Geweldigerstraat. Ook dit tehuis kende financiële problemen en kon niet zelfstandig voortbestaan.
In 1699 werd besloten om dit tweede Armkinderhuis te combineren met het protestants Weeshuis, dat toen nog in de Korenbeursstraat gevestigd was. Het betekende dat 32 wezen en 56 armkinderen bij elkaar kwamen te wonen in het Margrietenklooster. In dit klooster zijn meerdere keren soldaten gelegerd geweest, met name in 1747 en 1809 toen de kinderen geëvacueerd zijn naar Middelburg en ‘s-Hertogenbosch om aan het oorlogsgevaar te ontsnappen.
Samengaan van Stadsweeshuis en Armkinderhuis
Hoewel het samengaan van deze twee tehuizen in financieel opzicht wel perioden van enige bloei heeft gekend, was in het algemeen de financiële positie van dit huis niet bepaald rooskleurig. Bovendien was in het algemeen het leven in dit Stadsweeshuis niet erg prettig voor de kinderen. Probleem vooral was dat de kinderen van alle gezindten uitsluitend in protestantse religie werden opgevoed. Dat was een van de redenen dat in 1793 er een apart katholiek armhuis opgericht werd. In 1798 was er sprake van een katholiek weeshuis.
Protestants en Katholiek Weeshuis in één gebouw
Beide tehuizen waren in hetzelfde gebouw ondergebracht onder de koepel ‘het Stadswees- en Armkinderhuis’. In 1808 waren er 10 jongens en 14 meisjes onder het bestuur van het protestants weeshuis. In het katholieke armhuis waren er 13 jongens en 13 meisjes. Dit armhuis kende geen bijzondere directie. Het was in de periode slecht gesteld met de katholieke armenkas. De armmeesters vroegen de burgemeester en wethouders om hulp. Het liefst zagen zij dat de fondsen van het Stadswees- en Armkinderhuis gesplitst zouden worden. Naast de financiële situatie speelde hierbij ook het verschil in godsdienstige opvoeding. De kerkbesturen van katholieke en protestantse zijde wilden in 1856 niets liever dan het weeshuis te splitsen in twee instellingen waarin men volledig eigen baas zou zijn. Probleem was wel hoe de fondsen te verdelen.
Splitsing van Protestants en Katholiek Weeshuis
Na veel overleg werd in 1857 besloten twee afzonderlijke instellingen te stichten: één voor de katholieken en één voor de protestanten. De fondsen werden verdeeld; voor kapitalen die ze verder mochten inzamelen, hoefden ze geen verantwoording over af te leggen aan de gemeente.
In 1899 ontvangt het Protestants Weeshuis een legaat van Albert Ferdinand van Rijssen, naast een bedrag aan geld, ook o.m. een aantal huizen en stukken grond.
In 1906 wordt het pand aan de Blauwehandstraat 32 ingericht als Protestants Weeshuis. Op nr. 34 was al ruim twintig jaar het Katholieke Weeshuis gevestigd.
Pand van het Protestants Weeshuis, Blauwehandstraat 32
Pand van het Katholiek Weeshuis, Blauwehandstraat 34
Blauwehandstraat met links vooraan het Protestants Weeshuis, rond 1910
Omschrijving van het monument Blauwehandstraat 34. De Blauwehandstraat ontleent zijn naam aan dit pand. De ververs van het linnen gebruikten kennelijk bij voorkeur de kleur blauw, waardoor zij 'blauwe' handen kregen. Op de hoek van de Kleine Kerkstraat. |
Vanaf 1930 waren er geen wezen meer opgenomen. Het College van Regenten ondersteunde financieel een aantal halfwezen en een aantal jongeren die het weeshuis inmiddels hadden verlaten.
Met de invoering van de Algemene Bijstandswet in 1966 werd de koepel ‘het Stadswees- en Armkinderhuis’ opgeheven.
Vanaf het moment dat er geen wezen meer waren in het weeshuis vervulde de Stichting de volgende taken:
- Steun / hulp aan wezen en halfwezen, aan kinderen uit gebroken gezinnen, bij voorkeur van ouders die lid zijn of waren van één van de Reformatorische kerken te Bergen op Zoom;
- Hulp aan kerken;
- Verlenen van subsidies en giften aan instanties vooral gericht op de jeugd;
Beheer en administratie van de bezittingen, ondermeer gronden. Sinds 1987 is het dagelijks beheer van de gronden en het onderhouden van contacten met de pachters ondergebracht bij het Kantoor Kerkelijke Goederen.
Voor de huidige doelstelling en beleidsplan/activiteiten van de Stichting wordt verwezen naar de betreffende pagina’s van deze website.
Bronnen:
- Ben Daeter. Het Bergs Protestants Weeshuis 1597 – 1997. Uitgeverij Daeter, Bergen op Zoom.
- http://www.monumentenboz.nl/monument/view/66